Hilde Kieboom, Voorzitter Sant’Egidio Lage Landen
De Ongeziene gezien, is de toepasselijke titel van een boek dat mensen in beeld brengt die meestal niet gezien worden, het brengt het verhaal van mensen die vaak geen geschiedenis hebben maar herleid worden tot hun probleem. Sprekende foto’s van de hand van Sjaak Verboom, vergezeld van verhalen die door Elisabeth Mees zo persoonlijk gebracht worden dat ze ze in de ik-vorm brengt. De samensteller van dit bijzondere werk, Ronald Dashorst, belichtte op deze manier de ongeziene met beeld en woord, maar vooral ook met geloof en liefde, waarvoor het project trouwens in 2010 al met de Ariensprijs gelauwerd werd.
Dit boek, de fototentoonstelling en de video vormen de bekroning van 4 jaar rondkijken in de stad met de ogen van het hart, om de ongeziene te zien. Wij zien vandaag het resultaat van nederig het vertrouwen winnen van mensen die aan de rand van onze samenleving leven. Want dat treft in dit werk: dat de samensteller de instemming wist te verkrijgen van mensen die vaak liever niet in beeld komen, uit schaamte of uit wantrouwen. Hij maakt zichtbaar wat vaak verstopt blijft voor onze ogen: de armoede, de troosteloosheid van vele verschoppelingen in de stad, maar ook hun vraag om begrip en respect.
Het is zijn bijdrage om de arme, zwakke en uitgestoten mens in het centrum van onze collectieve aandacht te plaatsen, in een samenleving die er alles voor doet om deze mensen buiten het gezichtsveld te houden. In een rijke samenleving als de onze leven de armen vaak in de plooien van de stad, of verborgen in hangars, kraakpanden of parken. Je moet naar hen op zoek gaan om hen te zien. Dat maakt de arme mens dubbel zwak: hij ondervindt de hardheid van het bestaan, maar ook de kilte van zich niet aan de publieke opinie te kunnen opdringen en van maatschappelijk niet te tellen. De Brits-Duitse filosoof en politicus Dahrendorf schrijft hierover:” het ergste is dat de kansarmen en diegenen die dreigen in armoede terecht te komen geen nieuwe productiekracht vertegenwoordigen en zelfs geen factor zijn om rekening mee te houden. De rijken kunnen zonder hen nog rijker worden, regeringen kunnen herkozen worden ook zonder hun stemmen”.
Uit het 25ste hoofdstuk van het evangelie volgens Mattheüs weten we hoe Jezus zich identificeert met de armen: als je een zieke, een gevangene of een vreemdeling bezoekt, een naakte kleedt of een hongerige voedt, doe je dat aan Hem. Jezus kiest niet alleen om aan de kant van de kleinen en armen te staan, hij heeft zich met hen vereenzelvigd, zodat het niet mogelijk is God lief te hebben, zonder ook de arme lief te hebben. Maar ook de armen vertonen gelijkenissen met Jezus: kloppen ook zij niet aan zonder dat er wordt opengedaan, worden ook zij niet behandeld als buitenstaanders en vreemdelingen, wonen ook zij niet temidden van onze samenleving, zonder er echt bij te horen? Ook de armen kunnen zich, net als de Heer, niet aan de gangbare debatten opdringen, ze lijken van geen tel, of men doet alsof ze niet/niet meer bestaan in onze geavanceerde technocratische cultuur. De profeet Jesaja wist het al: “waarlijk, gij zijt een verbogen God”, maar de Heer antwoordt hem: “Ik ben de Heer, niemand anders. Niet in het verborgene heb ik gesproken, ik heb niet gezegd: zoek mij in de leegte […] maar wend u tot mij en laat u reden, gij uithoeken der aarde” (Jes 45, 15-22). Onze God is verborgen, maar Hij laat zich vinden, als we naar Hem op zoek gaan.
Daarom is zo wezenlijk voor een christen om naar de arme op zoek te gaan, als je hem al niet spontaan op je weg tegenkomt. “Wend je gezicht niet af van de bedelaar,” zegt de oude Bijbelse wijsheid. De joodse filosoof Emmanuel Levinas fundeerde zijn ethiek op het “appel dat uitgaat van het gelaat”. Er zit iets diep menselijks in het durven de ander in zijn gelaat zien: je bekijkt de mens niet van op een afstand, of van achter de tafel van de dossierbeheerder.
Het is betekenisvol dat de zoektocht naar de verborgen mens in nood, naar de ongeziene, Ronald en zijn vrienden tot bij Sant’Egidio hebben gebracht, omdat deze gemeenschap net de vriendschap met de arme en met God centraal stelt. Deze gemeenschap wil als vrucht van het Tweede Vatikaanse Concilie de kerk mee opbouwen als de” kerk van allen, in het bijzonder van de armen”. Van Rome tot Jakarta, van Antwerpen tot San Salvador, van Nigeria tot ook in Apeldoorn komen mannen en vrouwen, voornamelijk leken, onder wie ook veel jongeren, samen voor een gemeenschappelijk avondgebed in het centrum van de stad, om zich te laven aan de bron van menselijkheid en barmhartigheid. Van daaruit worden de leden gezonden om vriendschap te sluiten met vereenzaamde ouderen, om broodjes en warme soep te brengen naar zwervers, om taallessen te geven aan migranten en kinderen uit achterstandswijken. Maar evenzeer om dialoog en verzoening tussen mensen van verschillende religies tot stand te brengen, en om op de internationale wereldscčne een actieve rol te vervullen in het bewerken van vrede.
“Als gij een aalmoes geeft, laat uw linkerhand dan niet weten wat uw rechter doet, opdat uw aalmoes in het verborgene blijft en uw Vader die in het verborgene ziet, zal het u vergelden”, zegt Jezus tot zijn leerlingen in de bergrede (Mt 5, 3-4). Ook als dit boek het werk voor arme en verstoten mensen in het licht wil brengen, het blijft een werk in het verborgene. Het lijkt van geen tel in onze flitsende beeldcultuur waarin vaak schijn en opgeklopt geluk de bovenhand halen. Alleen wie zelf het avontuur waagt om de arme op te zoeken, en om zijn trouwe vriend te worden, begrijpt wat de beloning inhoudt van “de Vader die dit in het verborgene ziet”. Wie de verborgene ziet, ziet God, en wie de ongeziene ziet, wordt zelf door God gezien en bezocht. Deze innerlijke vrede, waar vele van onze tijdsgenoten zo hectisch naar op zoek zijn, vaak tegen hoge betaling, is het gratis geschenk voor wie de Ongeziene opzoekt. Het leidt tot de ontdekking dat er meer vreugde is in het geven dan in het krijgen. Solidariteit en vriendschappelijke omgang met een zwakke medemens kunnen wonderen doen, en geven de zoekende westerling zin en menselijke waardigheid. Ze doen hem het onzichtbare zien, dat er een God is die zich liefdevol bemoeit met alle mensen.
“Schoonheid kan de wereld redden, ” zegt de Byzantijnse traditie die spiritueel sterk onderbouwd is. Maar een schoonheid die redt, betekent een schoonheid die niet los van het leven staat, maar die juist leven schenkt waar het verloren of nutteloos leek. Tederheid en gevoelens van medemenselijkheid oproepen met foto’s en verhalen van verwonde levens, is dat geen spirituele vorm van schoonheid? Van een schoonheid die verder kijkt dat het materiële, dan het uiterlijke en het louter esthetische? Van een schoonheid die achter ieder gelaat een menselijk verhaal met universele verlangens naar begrip, respect, vriendschap en nabijheid laat vermoeden?
Onze wereld verandert snel en wordt complex, de uitdagingen van onze tijd zijn aanzienlijk. In een tijd als de onze van verruwing en verharding moeten er woorden en beelden gevonden worden om de schoonheid van de medemenselijkheid te laten stralen. In een tijd als de onze van crisis en het ontbreken van middelen moet er werk gemaakt worden van het weer aantrekkelijk maken van een cultuur van solidariteit. In een tijd als de onze van “een eigenaardig vergeten van God” (Paus Benedictus XVI op WJD in Keulen 2005) moeten er mannen en vrouwen opstaan die het nieuwe dat al aan het kiemen is, helpen ontwaren en ondersteunen, want, meer dan de uiterlijke schijn doet vermoeden, hunkeren vele van onze tijdsgenoten naar iets nieuws, dat authentiek mooi is en vrede schenkt. Al wie meewerkte aan dit project, heeft aan deze grote uitdagingen van onze tijd alvast een moedige bijdrage geleverd.