Harm, mijn eerste interview. Bij dit project
heb ik geleerd dat "ik het kan" Ten tijde van het interview was Harm al overleden. Om zijn leven in kaar te brengen zijn er openhartige interviews geweest met zijn dochters, de vriendin waar hij is overleden en enkele anderen. De transcriptie van de interviews zijn in verhaal vorm bewerkt door Elisabeth Mees ten Oever. Dit verhaal en andere verhalen zijn verwerkt in boek "De ongeziene gezien", door Ronald Dashorst. Een project van de St. Egidius gemeenschap en daar ook te koop. ISBN 978 90 8171 393 1 |
Met zijn zilvergrijze haardos, het drinktuitje van een kinderbeker op zijn blikjes bier en het licht in zijn ogen, is Harm jarenlang een opvallende verschijning in Apeldoorn geweest. Hij was een van de zwaar verslaafde dak- en thuislozen, die deel uitmaken van het straatbeeld. Maar in tegenstelling tot de meesten van hen, kon je hem niet zomaar negeren. Er was iets bijzonders aan hem. Naast het licht in zijn ogen had hij een zelfbewustzijn en hing er een sfeer van kattenkwaad om hem heen, waardoor hij niet in de omgeving opging maar er juist uit naar voren sprong. We waren geïntrigeerd en wilden weten waarom dit was. Dus zijn we na zijn overlijden gaan praten met zijn dochters, een van zijn neven, de vriendin bij wie hij de laatste maanden van zijn leven heeft doorgebracht en een aantal van zijn maten van de straat. Samen met onze eigen ervaringen schetsen al deze snippers van een leven het volgende beeld: Ik zag in 1948 in Apeldoorn het levenslicht. De Tweede Wereldoorlog was nog maar drie jaar voorbij en Nederland lag nog behoorlijk in puin. Er moest gebouwd worden, in alle opzichten en er was weinig ruimte voor iets anders. Ik groeide op in een stabiele, hardwerkende arbeidersfamilie met duidelijke mores. Hoewel mijn vader me wel stevig aanpakte, werd ik als enige jongen behoorlijk door mijn moeder en zussen verwend. Op een gegeven moment las ik over de clochards die onder de bruggen over de Seine in Parijs woonden, wijn drinkend, Gauloises rokend en stokbrood etend. Mijn hart ging er sneller van kloppen. Dus toen een van mijn zussen me op een dag vroeg: ‘En Harm, weet je al wat je worden wilt?’ hoefde ik niet na te denken. ‘Ja, clochard.’ Maar goed, daar kwam geen brood mee op de plank, dus ben ik naar de LTS gegaan. Ik was een vrijbuiter, een rebel, een vrije geest. Tegen de tijd dat ik achttien was, kwam de flowerpower overgewaaid vanuit Amerika. Er heerste een sfeer van verwachting, het was ‘the dawning of the age of Aquarius’ en ‘the times, they are a changing’. Alles beloofde anders te worden en als je niet meedeed, miste je de boot want het establishment zou omver geworpen worden. Deze beweging paste me als een handschoen en ik heb me er met volle overtuiging ingestort: hippies, make love, not war, vrouwen en vrije liefde, LSD, blowen, drank, nieuwe opwindende rauwe muziek met nieuwe ritmes, literatuur, beeldende kunst, geweldig. Ik rebelleerde tegen mijn ouders, tegen de politie en vooral tegen de gevestigde orde. De wereld was één groot speel- en experimenteerveld en als bleek dat mijn spel met een vrouw toch een serieus gevolg had gehad, wees ik alle verantwoordelijkheid pertinent van de hand. Toch ben ik in de zomer van 1971 getrouwd en met mijn vrouw heb ik twee dochters gekregen. Maar een doorsnee vader ben ik nooit geweest. Ik was er een voor wie geld, status en carrière niet zoveel om het lijf hadden. Daar ging het toch niet om in het leven? Ik haalde mijn neus op voor mensen die zich ten koste van alles opwerkten, die de hielen likten van en bogen voor iemand om de simpele reden dat hij of zij een hogere functie had. Voor mij was belangrijk dat mensen zichzelf waren en met passie leefden. Dat heb ik mijn dochters ook ingeprent. Durf jezelf te zijn, onderzoek de dingen die je aandacht trekken, blijf kritisch, blijf nadenken, geloof niet alles wat er in de media beweerd wordt. Als je zeker weet wat je wilt, als iets echt waar is voor jou, ga er dan voor de volle 100% voor, wat een ander er ook van zegt. En streef altijd naar rechtvaardigheid. Daarbij hoorde dat je opkwam voor de zwakkeren in de maatschappij en ergens had ik ook wel een zwak voor hen. Maar tegelijk wist ik niet goed wat ik met hen aan moest. Ik heb veel verschillende banen gehad. Telkens als ik er een zag waar ik het beter zou hebben solliciteerde ik, ook als dat betekende dat ik bij zou moeten leren. Uiteindelijk had ik een behoorlijk salaris. Maar geld is voor mij nooit een doel op zich geweest en ik ging er makkelijk mee om. Ik deed er nooit moeilijk over als mijn dochters iets nodig hadden, als ik iets goed te maken had, als iemand die me na stond er een tijdje helemaal doorheen zat. En ik had oog voor goed spul, voor mooie dingen, maar daar zat dan ook vaak een fors prijskaartje aan. Er zat een keerzijde aan dat makkelijk met geld zijn: als ik het had, dan gaf ik het uit, zonder erbij stil te staan dat ook de volgende maand de huur en de andere vaste lasten betaald moesten worden. Maar voordat dat een probleem werd, was ik alweer jaren verder. Ik was een vader die van kunst hield. In goede kunst wordt de werkelijkheid onder een vergrootglas gezet, of in een ander perspectief, of het openbaart je een andere werkelijkheid. Ik kocht er regelmatig boeken over en heb het mijn dochters met de paplepel ingegoten. Een tijdje heb ik in mijn vrije tijd nog kunstgeschiedenis gestudeerd en ik heb ook wel geschilderd. Ik had een brede belangstelling, las veel en hield van een goed gesprek. Maar ik kon ook eindeloos zwetsen over niets. En als ik een goed slachtoffer had gevonden, poneerde ik een stelling om diegene uit zijn of haar tent te lokken en een hoek in te praten. Dat was genieten. Een van mijn neven heeft tijdens zulke discussies meer dan eens het onderspit gedolven. Daarna zat ik hem dan genoegzaam toe te lachen. Bovendien was ik een vader die dronk, en fors ook. Ik wist niet goed hoe ik om moest gaan met de negatieve kanten van het leven, de harde maatschappij en misschien ook niet met de verplichtingen en verwachtingen die volwassen zijn en een goed huwelijk nu eenmaal met zich meebrengen. Ik ontvluchtte al dat gedoe liever dan dat ik het aanging. Zegeltjes plakken noemde ik het: telkens als er iets gebeurde dat me negatief raakte en waar ik geen antwoord op had, plakte ik er een in mijn zegeltjesboekje. Als het vol was, verdween ik naar de kroeg en kwam er pas weer uit als het boekje – zogenaamd – leeg was. Daarna begon het weer van voren af aan. Op een gegeven moment zat ik vaker in de kroeg dan dat ik thuis was. Gelukkig werd ik alleen van sterke drank agressief en dat dronk ik nauwelijks. Over het algemeen veranderde ik in een naïeve, goedgelovige goedzak, die jan en alleman vertrouwde. Dan gaf ik bijvoorbeeld mijn autosleuteltjes aan iemand die ik diezelfde avond in de kroeg pas had ontmoet en van wie ik niet eens wist hoe hij heette. Ik sprak dan met hem af dat hij eerst mij naar huis zou brengen, daarna zelf naar huis zou rijden om de volgende dag de auto weer terug te brengen. Maar over het algemeen reed ik zelf, slok op of niet. Als ik nuchter was, zou ik nooit met mijn dronken hoofd achter het stuur gaan zitten, maar de volgende keer dat ik dronken was, nam ik de auto weer. Ik werd regelmatig aangehouden, opgepakt, beboet en veroordeeld en mijn rijbevoegdheid is me zo vaak ontzegd, dat mijn oudste denkt dat ik langer zonder rijbevoegdheid heb gereden dan met. Begin 1980 ben ik midden in de nacht met een geleende auto met hoge snelheid tegen een talud aan gereden, over de kop gegaan en tegen een viaduct aan gesmakt, waarbij mijn gezicht in het stuurwiel klem kwam te zitten. Nadat ik uit het wrak bevrijd was, heb ik uren op de operatietafel gelegen en het heeft er lang om gespannen of ik het zou halen. Het is een wonder hoe weinig ik eraan over gehouden heb, maar mijn kaak is nooit meer geworden zoals hij was. Ik kon dan ook alleen nog zonder morsen drinken als ik een tuitdeksel van een kinderbeker gebruikte. Maar ik ben nu wel erg op de zaak aan het vooruit lopen. Mijn huwelijk hield geen stand. Na de scheiding in 1978 is mijn ex-vrouw van Apeldoorn naar Amsterdam verhuisd. We hadden afgesproken dat de kinderen door de week bij haar woonden en in de weekends en tijdens de schoolvakanties bij mij waren. Als de kinderen vlak voor ze naar mij of mijn ex zouden gaan straf hadden gekregen, belden we elkaar op om te vertellen wat en hoe lang, zodat die door zou lopen. Verjaardagen, Sinterklaas en de andere feestdagen vierden we altijd met ons vieren. Ook hebben de kinderen een paar keer bij mij gewoond. De eerste keer, eind jaren zeventig, begin jaren tachtig, zaten ze nog op de lagere school. Ze hebben me wel verteld dat daar hun mooiste herinneringen aan mij liggen. Dat ik voor hen stond te koken als ze thuis kwamen, bijvoorbeeld. Dat ik een keer demonstratief het strafwerk van mijn oudste verscheurde, dat ze op school had gekregen omdat ze niet goed kon rekenen. Waren ze nou helemaal van de gekke! Toen was ik wel even een held voor haar. Dat we eindeloze gesprekken met elkaar hadden over zo ongeveer alles waar je het maar over hebben kan. Ik was een hartelijke man en had maar een klein hartje zeggen ze. Toch was ik niet een van de makkelijkste mensen om mee samen te wonen, want ondanks alles bleef ik toch dat verwende kind. Ik kon dan ook absoluut niet tegen mijn verlies en naarmate de kinderen betere tegenstanders werden en vriendjes en schoonzoons hun intree deden, vlogen de kaarten of de schaakstukken steeds vaker door de kamer. Ik discussieerde goed en graag, maar ik wilde wel altijd gelijk hebben, ook als onomstotelijk vast stond dat ik onzin zat te verkondigen. Dan gooide ik al mijn charme in de strijd en wist ik het altijd zo te draaien dat ik toch gelijk had. Klein hartje of niet, ik liet niet met me sollen. Als ik vond dat mensen me respectloos behandelden, zoals die man in de kroeg die me opa noemde, dan lagen ze het volgende moment op de grond naar sterretjes te kijken. Toen de buren me verweten dat ik geen goed voorbeeld voor mijn kinderen was omdat ik met Oud en Nieuw carbid met hen afstak, hadden ze echt slaande ruzie met me. Ik kon het goed vinden met de man van een van mijn zussen. Hij en ik waren vanaf mijn zeventiende, achttiende al kroegmaten. Man, wat konden we de boel op stelten zetten! Maar we konden ook van het ene op het andere moment letterlijk slaande ruzie hebben en het kon dan maanden duren voor we elkaar weer in de ogen keken. Ook met de vriend van mijn zus, die ze na haar scheiding kreeg, kon ik het goed vinden. Met hem ben ik naar Londen geweest. Overdag struinden we de musea af terwijl we ’s avonds en ’s nachts onderdoken in het nachtleven. We gaven handenvol geld uit aan drank en vrouwen en gingen helemaal los. En de verhalen waar we dan mee thuis kwamen. In de winter van 1990 is mijn ex-zwager ’s nachts in het kanaal terecht gekomen. Misschien was hij uitgegleden, had hij zich verstapt, dacht hij dat het ijs sterk genoeg was. Pas dagen later hebben ze zijn lichaam gevonden. Dat jaar heb ik mijn zuster geholpen zodat ze met de kinderen tenminste een behoorlijke kerst kon vieren, het was allemaal al triest genoeg. Ik heb mijn neven en nichten veel over hun vader verteld en over wat ik belangrijk vind in het leven. Een van mijn neven zegt zelfs dat hij van mij meer geleerd heeft dan uit alle boeken die hij ooit gelezen heeft. En hij gebruikt een van de dingen, die ik hem ooit gezegd heb, nog steeds als leidraad voor zijn leven: ‘Zorg ervoor dat je nooit een grijze muis wordt, die mee loopt met de rest. Daar hebben we er genoeg van op deze aarde.’ Ik heb in ieder geval mijn uiterste best gedaan mijn kleur te behouden. Tot 1990 dronk ik wel, alleen nog niet in die mate dat het echt een probleem was voor mijn omgeving. Maar met dat zegeltjes plakken raakte ik mijn problemen natuurlijk niet kwijt. Bovendien raakte het boekje over de jaren heen steeds eerder vol en had ik steeds meer alcohol nodig om het weer – zogenaamd – leeg te krijgen. Tijdens een vakantie in Parijs ben ik de clochards op gaan zoeken. Overdag struinde ik met een vriendin, haar zoon en mijn jongste de musea af, maar ‘s avonds kocht ik een paar stokbroden en een paar flessen wijn en schoof aan bij de clochards onder de bruggen over de Seine. Hier bleken directeuren, advocaten en allerlei andere mensen met hoge opleidingen te wonen, die alles kwijt geraakt waren. Hier was geen opgelegd pandoer meer, geen schone schijn. Hier wisten de mensen uit eigen ervaring hoe weinig dat waard is en hoe weinig bescherming je dat biedt. Na al die jaren van overmatig alcoholgebruik begon het me steeds meer moeite te kosten om het gewone werkritme vol te houden. Bij een van mijn laatste banen werkte ik in vijfploegendienst, negen dagen op, zes dagen af. Van die zes dagen af maakte ik altijd zo’n feest, dat ik de eerste van de negen werkdagen regelmatig niet op kwam dagen. Mijn baas kneep een oogje dicht omdat ik echt een goede werknemer was, maar ik had er zelf steeds minder zin in. Natuurlijk heb ik wel geprobeerd om van de drank af te komen, meerdere keren zelfs. Zo heb ik bijvoorbeeld een tijdje in een huis gewoond van GGNet voor mannen met psychische problemen die niet zelfstandig konden wonen. Het was er helemaal verzorgd, met begeleiding en al en met betrekking tot drank waren er maar twee regels. Je mocht geen drank meenemen en je mocht niet dronken door het huis lopen. Een paar weken later stond ik alweer op straat. Ook ben ik een paar keer helemaal afgekickt, maar dat hield ik nooit vol. Als er een of twee weken later een feestje was en er drank op tafel verscheen, begon ik na tien minuten al te bibberen. Dan hield ik het niet meer en ging er even later vandoor om te scoren. Maar ja, dan zat ik er ook gelijk weer helemaal aan vast. Mijn neef denkt dat ik intelligent en sterk genoeg was om met de drank te breken, maar dat ik het alternatief, deze maatschappij, de ratrace niet interessant genoeg vond. Mijn oudste denkt dat het me aan discipline ontbrak. Misschien hebben ze alle twee wel gelijk, dat je discipline nodig hebt, maar ook iets dat belangrijk genoeg is om naar toe te leven. Het enige doel dat ik voor ogen had, was om een vrij en ongebonden leven te leiden, om clochard te zijn. Ook heb ik samen met mijn jongste een gesprek gehad met een psychiater die gespecialiseerd was in de ziekte van Korsakov. De man schetste het ellendige beeld van het verloop van een langzame alcoholvergiftiging, hoe al je organen langzaam maar zeker vergiftigd worden, steeds minder functioneren en het uiteindelijk opgeven. De psychiater zei aan het eind van dat gesprek dat ik nog best een normaal leven zou kunnen leiden, maar dat ik dan wel zou moeten stoppen met de drank. Toen hij me dit zo klip en klaar voorhield, realiseerde ik me hoe hard ik, in de tijd die me nog restte, iedere dag zou moeten knokken tegen mijn verslaving om dat normale leven te bereiken en te behouden. En dat zag ik niet zitten. Dat is het moment geweest dat ik er bewust voor gekozen heb om te blijven drinken, zelfs als dat zou betekenen, zoals de psychiater had gezegd, dat ik dan op een ellendige manier dood zou gaan. Mijn kinderen hebben op een gegeven moment besloten om niet meer tegen de bierkaai te blijven vechten en hebben er vrede mee gesloten dat hun vader alcoholist was, want ach, wie is er nu eigenlijk wel normaal. Zo rond 1990 ging ik op vakantie naar Kreta. Na een paar dagen ontdekte ik boven op een berg een kroeg waar zelfgestookte drank werd verkocht. ’s Ochtends klom ik de berg op en ’s avonds rolde ik er weer vanaf. Geweldig vond ik het. Dit was het leven waar ik als puber al van gedroomd had en nu was het moment gekomen om daar echt voor te gaan! Na die vakantie heb ik me op psychische gronden af laten keuren, volledig. Vanaf die tijd is het langzaam maar zeker echt bergafwaarts gegaan. Ik raakte zo zwaar verslaafd dat het bijna onmogelijk werd om met me samen te leven, omdat ik steeds minder aanspreekbaar was en de sociale grenzen steeds verder uit het oog verloor. Eens in de zoveel tijd had ik een vriendin, meestal vrouwen die ik op straat ontmoette. Een van hen was Tientje, een simpele vrouw. Mijn dochters vonden ons een vreemde combinatie. Maar bij haar kon ik gewoon mijzelf zijn en op haar manier zorgde ze voor mij. We zijn gaan samenwonen. Eens in de zoveel tijd bracht Tientje me achter op de fiets of met de bus naar de kinderen. Als ze dat niet gedaan had, had ik ze veel minder vaak gezien. Want, hoewel ook de kinderen contact hielden, het is toch niet misselijk, als je vader zo zwaar verslaafd is. Tientje snapte dat en wist hoe belangrijk het was om je kinderen te zien. De Raad van de Kinderbescherming had haar, God beter ’t, haar kinderen ontnomen. Onvoorstelbaar, dat ze een moeder dat aandoen, dat ze haar kinderen niet mag zien! Maar goed, het was de zoete inval bij ons. Iedereen die langs kwam, kon binnen komen. Er werd veel gedronken en er werden drugs gebruikt. Maar niemand maakte er schoon en niemand haalde bijvoorbeeld een dokter als er iemand ziek was. Bovendien bleek op een gegeven moment dat Tientje gaandeweg veel geld van mijn bankrekening had afgehaald. Niet uit hebzucht of winstbejag of zo, maar gewoon omdat ze er niet bij nadacht. Maar ja, ik zat daardoor wel diep in de schulden. Op een gegeven moment draaide ik door. Ik begon de buurman te bedreigen en liep over de galerij van de flat met een mes naar kinderen te zwaaien. De politie is erbij gekomen en we zijn voor de rechter gekomen: het huis was zo verwaarloosd dat het onbewoonbaar werd verklaard, ik had mijzelf zo verwaarloosd dat ik nauwelijks nog lopen kon en dan al die schulden… De rechter besloot dat ik opgenomen moest worden in een psychiatrische instelling, dat Tientje en ik niet meer onbegeleid mochten samenwonen en dat ik, als ik zelfstandig woonde, hulp moest hebben. Bovendien is het Tientje verboden om ooit nog geld van mijn rekening te halen of zelfs maar geld van me aan te nemen. En ik ben onder bewindvoering gekomen. Tja…. De politie heeft me naar Spatie (nu GGNet) gebracht, de psychiatrische inrichting in Apeldoorn. De eerste paar weken heb ik zelfs op een gesloten afdeling gezeten. Je zou toch denken dat ik in Spatie wel van de drank af zou zijn gekomen, gewoon omdat ik er niet aan kon komen. Maar niets was minder waar. Ik vroeg eenvoudigweg aan iemand om een fles drank mee te nemen en die dan onder een bepaald raam te zetten. Al wat ik dan nog hoefde te doen was op een onbewaakt ogenblik mijn arm naar buiten te steken. Ook zou je denken dat de therapie daar me voldoende inzicht zou hebben gegeven zodat ik geen zegeltjes meer hoefde te plakken. Maar ook dat is niet gebeurd. Ik weet het niet, misschien omdat ik niet gemotiveerd genoeg was, misschien omdat ik de drank binnen handbereik had, of misschien omdat ik de psychiaters zo graag en zo goed voor de gek hield. Mijn jongste zat een keer bij een gesprek tussen mij en mijn behandelaar. Ze kon haar oren bijna niet geloven wat ik de therapeut allemaal met een bloedserieus gezicht op de mouw speldde. Kan je het geloven, die man slikte het allemaal voor zoete koek! Toen we later over de gangen terug liepen naar de afdeling kwam ik niet meer bij van het lachen. Na drie jaar werd ik weer ontslagen. Mijn dochters hebben me zoveel als ze konden geholpen. In de tijd dat mijn oudste met haar man bij me inwoonde, dat was in 1995, hebben ze de rekeningen betaald en afspraken gemaakt in de kroeg dat ze me per avond voor niet meer dan een bepaald bedrag zouden schenken. Ik was toen zo verslaafd dat ik een delirium kreeg als ik op een droogje kwam te staan. In die tijd heb ik mijn heup gebroken en moest ik geopereerd worden. Mijn oudste heeft de verpleging op het hart gebonden dat ik echt niet meer zonder alcohol kon, maar ze hebben er niets mee gedaan. Dus ben ik cold turkey gegaan. Ik weet het zelf niet meer maar ze hebben me verteld dat ik op de uitslaapkamer een delirium heb gekregen en dat ik - net geopereerd aan een gebroken heup - mijn bed uitgeklommen ben en er zo goed en zo kwaad als het ging heb staan dansen. Daarna hebben ze me maar een week onder zeil gehouden, om die heup de kans te geven om te genezen. Toen ik weer thuis was, zorgde mijn oudste er voor dat ik iedere dag voldoende blikjes bier bij mijn bed had staan om de dag zonder problemen door te komen. Maar als zij en haar man aan het eind van de dag thuis kwamen, was ik zo veeleisend, dat zij het niet bij me uithielden. Toen ging het snel. Nadat ik mijn huis kwijtgeraakt was, heb ik nog een tijdje bij mijn jongste en haar man ingewoond, maar ook bij hen liep het mis. Dus, hoe schrijnend het ook was, in 1996 hebben de kinderen me bij het slaaphuis afgezet. Eindelijk was ik in alle opzichten de clochard! De praktijk was alleen wel anders dan ik had gedacht. Er is niets romantisch aan als de mensen die langs je heen lopen je eigenlijk niet aan willen kijken, hun best doen je niet te zien, en zelfs met een boogje om je heen lopen. De belangrijkste vragen worden: waar vind ik een slaapplek die warm genoeg is, die uit de wind is, waar zijn de mensen een beetje vriendelijk, wie kan je vertrouwen, waar word je niet weggestuurd en vooral waar is het veilig. Wat kun je nog met je mee dragen en welke spullen houd je bij je. Hoe kom je op tijd op een afspraak en hoe krijg je jezelf en – na het eerste jaar waarin mijn oudste voor me waste – je kleren schoon. En dan zijn er ook nog de andere mensen die op straat leven. Zoals overal heb je er grote klootzakken tussen zitten, mensen met steenkoude ogen, die er alleen op uit zijn te krijgen wat ze willen hebben. Dat zijn de roofdieren van de stad, die je laatste paar schoenen, het laatste bed, je laatste stukje brood nog inpikken en zoveel misbruik van je maken als ze maar kunnen. Maar voor het merendeel zijn het goede mensen. Mensen die teveel tegenslag tegelijkertijd hadden gehad of niet van de drank of de verdovende middelen af konden blijven, of jonge mensen die hun huis ontvlucht waren omdat hun ouders of ooms of therapeuten of pastoors hun handen of geslachtsdelen niet thuis konden houden.
De eerste
jaren vond ik ’s avonds en ’s nachts meestal wel onderdak in het
slaaphuis en vanaf 2008 had ik een kamer in Omnizorg. Dit is een
heel complex voor onder andere mensen, die zo verslaafd zijn dat er
eigenlijk geen kans meer is om ervan af te komen. Daar kan je een
bed krijgen. De meeste kamers moet je met anderen delen, maar er
zijn een paar eenpersoonskamers. Na verloop van tijd kreeg ik er
daar een van. Ze zeggen dat ik een bijzondere plek had binnen
Omnizorg, dat ik op de een of andere manier respect afdwong bij de
bewoners en bij de begeleiding. Vroeger discussieerde ik om mensen klem te zetten, nu gebruikte ik mijn woorden om de medebewoners te betoveren zodat ze betere keuzes zouden maken. Op een gegeven moment kwam er een jong meisje Omnizorg binnen. Ze was zo’n kwetsbaar vogeltje, dat ik me over haar ontfermd heb. Ik heb zo op haar ingepraat, dat ze haar leven uiteindelijk om heeft weten te keren! Daar ben ik toch wel trots op. Maar voor mijzelf had ik jaren terug al besloten dat het tot hier en niet verder was. Ook al was ik blij dat ik een dak boven mijn hoofd had en zelfs een kamer voor mijzelf, het was een verre van ideale situatie.
Er speelde
zich daar van alles af, alleen al omdat er zowel gedeald als
gebruikt werd. Zo ongeveer iedere dag moest de politie komen. En
alsof het allemaal al niet erg genoeg was, pleegde een van de
bewoonsters op een gegeven moment zelfmoord door over de balustrade
naar beneden te springen. Ze kwam op de binnenhof Harm in het
‘drinkpark’ terecht, een openbare ruimte waar altijd mensen
rondlopen en rondhangen, ook op dat moment. Soms was ik het
slaaphuis en later Omnizorg dan ook meer dan zat. Op die momenten
ging ik naar mijn dochters en vroeg ik hen of ik niet een tijdje kon
blijven. Maar dat hadden we al eerder geprobeerd en vanaf 1990 was
dat altijd op een fiasco uitgelopen. Dus hoe moeilijk het voor hen
ook geweest moet zijn om mij op straat te laten staan of naar het
slaaphuis terug te brengen, ze deden het toch, om zichzelf te
beschermen. Ook al hadden ze gelijk, ik kon daar dan zo pissig om
zijn dat ik ze toebeet: ‘Als je me niet binnen laat, gooi ik me voor
de trein’.
Toen ben ik
naar Tientje gegaan die inmiddels in Zutphen woonde. ‘Kom maar,
hoor,’ zei ze, toen ik haar vroeg of ik bij haar in kon trekken om
dood te gaan. In februari 2011 pakte ik mijn boeltje bij elkaar en
ben weggegaan uit Omnizorg. Tientje had een kamer voor me ingericht,
waar ik mijn eigen gang kon gaan, waar ik mijn kinderen kon bellen
en op mijn eigen manier dood kon gaan, met mijn shaggies en mijn
blikjes bier.
Natuurlijk
hadden mijn dochters en ik het ook over mijn overlijden gehad en wat
ik daarna wel en niet wilde. ‘Ik wil absoluut niet begraven worden,’
had ik hen gezegd. ‘Ik moet er niet aan denken dat er beesten aan me
vreten. Gatver!’ ‘Maar ja,’ antwoordde mijn oudste, ‘cremeren, dat
gaat ook niet. Jij zit zo vol met alcohol dat je de hele boel daar
zou laten ontploffen.’
Terugkijkend
op hun leven met mij werd eens te meer duidelijk dat de drank meer
kapot gemaakt had dan hen lief was, maar dat ze me ondanks alles een
bijzonder mens vonden en veel van me zijn blijven houden. En ik van
hen, ik van hen. |